Uit ervaring weten we dat de meeste familienamen hier in Noordenkempen, algemeen gesproken, pas tijdens de 18e eeuw een erfelijk karakter kregen. Niet zelden vonden we in vroegere perioden eenzelfde persoon onder diverse familie-of aliasnamen vermeld. Dikwijls was er een zelfs een verschil tussen de naam die genoteerd werd door de schepenen of door de pastoor. Pas na de Franse revolutie werd alles geofficialiseerd door de burgelijke stand die deel uitmaakte van een gestructureerd wettelijk bestel. In de overgang naar de Nederlandse periode (1815-1830) werd insommige gemeenten de spelling van bepaalde familienamen aangepast. Dit gebeurde bijvoorbeeld ook met Quanten dat naar Kwanten evolueerde; onder andere in Eksel (toen nog Exel) bleef men trouw aan de oorspronkelijke schrijfwijze. Nu nog komt het wel eens voor dat door onnauwkeurigheden van ambtenaren familinamen wijzigen; kijk in Hamont bijvoorbeeld bij de familie Bex en Beks of Duisters en Duijsters. Het belet geduldige stamboomonderzoekers niet on hun weg te vinden in hun voorouderlijk verleden om daarbij vaak meer dan tien generaties te kunnen traceren. In dat geval heeft men zeker de beschikking over een goed bewaard archief. We spreken dan over parochies waar de pastoors al vrij vroeg de datum van dopen, huwelijken en overlijden noteerden. Dat gebeurde in Achel bijvoorbeeld al vanaf 1611, in Hamont vanaf 1641. De bekomen gegevens dienen bij onvoldoende zekerheid nog eens aan een bijkomende controle onderworpen te worden. De schepenboeken, zoals deze van de heerlijkheid Grevenbroek ( de oude heerlijkheid waartoe Hamont, Achel en Sint-Huibrechts-Lile behoorden), beginnend in het jaar 1469, hadden bij ons onderzoek in ieder geval de functie. Wie zijn stamverleden echt terug tot leven wil laten komen, vindt in deze boeken ook de nodige teksten om een getrouw beeld van die tijd te kunnen ophangen. Alhoewel niemand zich, ook onder invloed van de huidige mediamiddelen, zal kunnen inbeelden hoe onze voorouders werkelijk leefden, hoe ze honger, koude en besmettelijke ziekten trotseerden, op welke manier zij zich gelukkig voelden. Hoe ontstond de naam QUANTEN en evolueerde die naar Kwanten? "De Kwant"is een roepnaam die men nu nog dikwijls gebruikt in de Noordlimburgse dialecten. Met die aliasnaam heeft men generaties lang de stamgenoten getypeerd. Op 25 januari 1645 vonden we in de eerdergenoemde gichtboeken (schepenboeken) van Grevenbroek een oudste vermelding van Hendrick Diricx alias Quant. Die man leende van Anthonis Cornelis, de molenaar van Grevenbroek,100 gulden om een huis te kunnen kopen aan de Achelse Poort van het middeleeuwse stadje Hamont. Ons onderzoek leerde ons dat hij aan de wieg ligt van onze familie want zijn kinderen gaf men de achternaam Quanten mee. Volgens het 'woordenboek van de familienamen in Belgie en Noord Frankkrijk" van professor Frans Debrabandere ontleent de familienaam haar oorsprong aan het middelnederlandse woord "quant" dat verschillende betekenissen kon hebben. De professor spreekt van "gezel, kameraad. guit, snaak, windbuil". Volgens de Larousseencyclopedie (dat "snaak, jonge vent: als betekenissen geeft) komt het woord uit het Bargoens, een middeleeuws geheimtaaltje dat gebruikt werd door zwervers, landlopers en boeven maar ook door de Teuten. Wijlen Dr. Molemans, medewerker van het Instutuut voor Naamkunde te Leuven en auteur van diverse naamkundige studies over Limburgse toponiemen bracht de familienaam KWANTEN zelf in verband met de Teuten. Hij verklaarde een vijftiental jaar geleden aan Guido Tijskens dat KWANT een samentrekking kon zijn van de woorden "kwade hand". In deze context had "Kwant" de betekenis van Teutenknecht. Op deze wijze komen we terug op een van de betekenissen die Prof. Debrabander aangaf, namelijk "gezel". Oud-onderwijzer Willy Stevens uit Hamont hoorde in de twintiger jaren het woord nog door zijn ouders gebruiken voor een persoon die van alles beweerde zonder dat "men er van op aan kon" Om de thesis van Dr. Molemans (teutenknecht) kracht bij te kunnen zetten kunnen we er de aandacht op vestigen dat menige Quanten ook al tijdens de eerste generaties "coopmanschap" bedreef. Een woordje over Grevenbroek en het middeleeuwse stadje Hamont. Wie in Hamont-Achel aan de stamboomonderzoek wil beginnen, oet enkele belangrijke lokale plitieke situaties onder ogen zien. Hamont, Achel en Sint-Huibrechts-Lile vormden tijdens de middeleeuwen en dat tot 1799 één politiek-juridisch geheel, Grevenbroek genoemd. Tot 1338 bezat het kapittel van Sint-Servaas uit Maastricht de macht. Zij bepaalde de rechtspraak en het bestuur, zij inde de belastingen, zij regelde het parochiaal leven. In 1338 regeerden hier adellijke heren, daarom sprak men van de "heerlijkheid"Grevenbroek. Merkwaardig is het feit dat Grevenbroek door de prinsbisschop veroverd en werd een onderdeel van het prinsbisdom Luik. Tot 1799 werd deze heerlijkheid Grevenbroek bestuurd door afgevaardigde van de prinsbischop, de Drossaard. In de heelijkheid Grevenbroek ontwikkelde Hamont zich in de loop van de 13e en 14e eeuw tot een stad. Hier concentreerde zich de handel. In 1307 verbleven hier Lombarden, de gekende Italiaanse bankiers. Het is dus niet verwonderlijk dat Hamont binnen de heerlijkheid he voornaamste centrum werd, waar eigen stadsbestuur ingericht werd en de rechtspraak van de heerlijkheid Grevenbroek geregeld werd. Onlangs werd in het centrum van Hamont te beschermen. In diezelfde veertiende eeuw was Hamont ook omwald en beschikte het over twee stadspoorten. Later werd de stad vergroot en ontwikkelde zich een tweede omwalling. De stad Hamont kreeg het na de verwoesting in 1401 zeer moeilijk. Tot de 18e eeuw was er weinig aandacht vanwege de overheid om dit grensstadje verder uit te bouewen. In de 18e eeuw was er weinig aandacht vanwege de overheid om dit grensstadje verder uit te boeuwen. In de 18e eeuw was er een tijdelijke heropleving, maar de Franse veroveraars schaften in 1789 alle steden af. Tot 1985 was hamont een gewone gemeente. In 1985 tenslotte mocht Hamont-Achel om historische redenen weer de stadstitel voeren. Quanten/ Kwanten, een volk van "Teuten". Het woord QUANT in haar betekenis van "gezel" laat ons al in de richting van teuten denken. De interpretatie van het woord door Dr Jos Molemans als samentrekking van "quade hand"en daarmee doelend op "Teutenknecht" geeft ons een bijkomende troef. Toch geven de oude geschriften ons de duidelijkste bewijzen dat we het met een echte Teutenfamilie te doen hebben: Hendrick Diricx alias Quant was een zoon van Dierick de Ketelaer en Adel Deliën. In zijn testament verklaart Jan Faber drie gulden schuldig te zijn aan de hoger genoemde Dierick de Ketelaer aan "ketels" (4-11-1626) De vrouw van Hendrick Diricx alias Quant liet in haar testament optekenen dat ze aan de Liller teut Jan Exelmans 5 1/4 pattacons schuldig was voor "geleverde waeren". Tijdens de eerste generaties wordt van diverse Quantens geschreven dat ze "uilandisch"waren. Dierick Quanten vonden we in 1679 en 1681 in pelt vermeld als verkoper van brandewijn. Het onweerlegbare bewijs van teuterij levert ons een procesdossier tussen Leon Brouwens en Christiaen Quanten ( als aanlegger) in 1765. Jos mertens gebruikt de tekst uit dit proces om de wezenskenmerken van de teutenhandel aan te geven. In 25 regels bevat deze procesbundel de werkwijzen eigen aan de teuterij. We onthouden een aantal belangrijke zaken: De Teuten waren de meeste tijd van het jaar in het buitenland met handwerk of koophandel Men noemt deze mensen uit de Kempen "Teuten". Zij trokken naar Holland of Brabant in "kleine benden of compagniën". De meeste "pakkendragers"hadden in hun compagnie ook snijders of ketellappers. Dat er zelden of nooit "vreemde"gezellen aan de compagnie toegevoegd werden. Dit gebeurde eigenlijk alleen als men geen zoon had. De samenstelling van de compagnies, het werken op krediet, het "inkopen"in een compagnie, het verdelen van de handelsgebieden enzoverder werd in de andere artikelen beschreven. Het laatste punt, nummer 25, beschreef dat de "moeyelyckste konsten der Teuten" het "peerde snyden"was. Wie was Hendrick Dircx alias Quant? Wij noemen Hendrick Dircx alias Quant eerder als stamvader. Volgens ons onderzoek werd hij omstreeks 1602 geboren, in een zeer woelige tijd. Zo werd in de periode van 1599 tot 1602 het stadje Hamontdoor muitende Spaanse soldaten ingenomen; wallen en grachten werden verwoest. Het zag er niet rooskleurig uit, getuige de woorden van de toenmalige pastoor Adriani in 1611: "en waar het zaak dat ik hier niet geboren was, ik zoude hier niet een uur langer blijven". waarschijnlijk woonden de ouders van Hendrick Dircx alias Quant, waarvan we ook de namen kennen, namelijk Dirck de Ketelaer (ook wel Smeets genoemd) en zijn vrouw Ael (Aleijdis) Deliën, in de buurt van die stadswallen. Uit de schepenboeken van Grevenbroek konden we afleiden dat het kindsdeel van peter Deliën, een broer van Ael en Kanunnuk te Trier, aan "de Lindeberg"( langs de huidige Posthoornstraat) lag. Met een oom langs moederszijde als Kanunnik, moen we toch zeker over min of meer bemiddelde familie spreken. We weten ook dat Dieryck Smeets alias Ketelaer op 25 juni 1625 "een stucxken vroenten"(gemeentegrond) kocht aan de Lindeberg. hendrick, zoon van Dirck de ketelaer (een ketellapper), werd dus hendrick Dircx (lees dit als hendrik Dirks-zoon) genoemd en kreeg later nog een bijnaam: "QUANT". Zijn broer Mewis Dircx alias Ketelaers woonde in Achel op de Rodenrijt en was getrouwd met Adriana Robrechts. Een andere broer, Francois Dircx alias Grevenbrouck. Verwees deze daar naar zijn plaats van afkomst of had hij werkelijk iets met de heren van Grevenbroek te maken? Deze adelijke familie was toen echter al enkele generaties eerder uit Achel verdwenen; afstammelingen woonden verspreid over Belgie en Nederland, ondermeer te Mierlo. De heerlijkheid Grevenbroek (die in 1586 door prinsbisschop van Luik werd opgekocht) had haar kasteel en olens ( als economisch centrum)op het grondgebied van Achel liggen. De oude stenen windmolen, nu nog gekend als "de Tomp", waaide in 1596 kapot, werd in 1598 terug hersteld, maar zeker voor 1638 vervangen door en houten standaardmolen in de buurt van "t dickbroek". In de periode van 1636 tot 1638 waren de Achelse molenaars dan weer (om welke reden?) oachters van de Voorts-molen van Budel. hendrick Cornelis, een der molenaars stierf eiden 1637 aan de pest en liet ook in Budel schulden achter. Bij de Grevenbroeker schuldenaars hoorde ook hendrijck Dierycx (ONZE STAMVADER) die drie weken hielp toen de molenaar "van peste sieck lach"en daardoor dagelijks "een oort rijcxdaelder"zou ontvangen. De Lambrecht Jans van het koleneind (Hamont), bouwde in 1623 op een aftakking van de oude beek een olieslagmolen, vermoedelijk ergens in de buurt van het huidige "Mulke". Rond 1630 werd die molen nog maar eens verplaatst, maar in 1656, toen Lambrecht Jans reeds 90 jaar oud was, werd de jaarlijkse pacht van 3 goudgulden op deze molen kwijtgescholden omdat de molen, ondanks de verplaatsingen, nooit iets opgebracht had. Door haar strategische ligging aan de grens met Brabant, had Gravenbroek erg te lijden onder oorlogen door bezettingen, plunderingen en brandstichtingen. In 1642 werden bij een inval door de Hessen met wel duizend ruiters de Ormanshoeve en de hoeve van Beverbeek verwoest. van oorlogskwalen zoals duurte en pest bleef men niet gespaard. Hendrick Direx alias Quant had naast de eerder genoemde Francois nog een broer, Jan, maar ook nog drie zussen:Trijn, die met Peeter Coppens was getrouwd en in Heeze woonde, Maria, die reeds voor 1655 gestorvenwas, en Jenneken, die met Jacob Dielis was gehuuwd. Waar Henrick Diricx alias Quant werd geboren is op dit moment nog niet duidelijk. Zijn doop konden we niet terug vinden in de Hamontse parochieregisters omdat die pas in 1644 beginnen. Omdat Hendrick waarschijnlijk tussen 1630 en 1640 (en bijna zeker in Hamont) met Johanna (genaamd Jehenne of Jenne) Jacobs trouwde, konden we hun huwelijk ook al m die zelfde reden niet vinden. we troffen er wel nog een drietal dopen van zijn kinderen aan, de laatste van Marie, in 1653. Doopregisters en schepenboeken laten uitschijnen dat er een zevental kinderen waren geboren. Waar de familie Quanten de eerste jaren van hun huwelijk verbleef is ons tot nu tooe nog niet duidelijk, alhoewel dat bijna zeker in de buurt van de huidig "Posthoorn"moet zijn geweest. Op 25 januari 1645 kocht Hendrick Diricx alias Quant immers een huis met hof, "gelegen buiten de stadt Hamont neffen de vesten", van Mewis Adriaen Hogarts. Het goed koste 400 gulden, waarvan er 200 terstond betaald werden. Het huis lag zowel aan de noord-oostzijde als aan de zuidzijde langs de geementewegen naar Lile, zoals de tekst zei: "in bevanck van hoek". Deze plaats was, door informatie uit latere akten, mooi te bepalen. Op 14 mei 1650 verkocht Hendrick met toestemming van zijn vrouw Jehen Jacobs, haar kindsgedeelte dat ook al "aen de nieuwe graeve"(een nieuw gedeelte van de stadsomwalling) van Hamont lag. Hieruit kunnen we vaststellen dat ook Jehen Jacobs van Hamont geboortig was. We mogen zelfs stellen dat onze stamouders elkaar in hun eigen buurt "gevonden"hebben, iets wat vrij frequent voorkwam; op deze manier bleven de eigendommen immers kort bij elkaar liggen en daardoor minder versnipperd. In 1654 wer Hamont belegerd door de Lorreinen en werd de hele stad in as gelegd. De inwoners namen de vlucht naar Budel. Een van de eerste huizen die daarna heropgebouwd werden was "de Poel, een statig gebouw dat als oude Teutenwoning, nog uit die tijd rest. Op 1 december 1655 verkreeg Hendrick Dircx een derde deel van "de Gram", een stuk land achter zijn wooning bij de deling van de ouderelijke goederen. In oktober 1659 werden onze stamouders een eerste maal grootvader en grootmoeder. Er zouden nog ruim vijftien kleinkinderen volgen. In 1665 waren er Franse hulptroepen in Hamont gelegerd. Intussen was de familie Naegelmaekers in 1662 vanuit Valkenswaard naar Achel afgezakt om daar de molens te bewerken. Zij betaalden, na aanbesteding, het dubbele aan pachtdan wat de familie Cornelis, die meer dan drie generaties langs de molens van Grevenbroek draaiende hield, moest betalen. Molenaar Antonis Cornelis was in 1652 aangeklaagd omdat hij meer scheploon nam dan dan hetgeen waar hij officieel recht op had en bovendien zat hij in een proces verwikkeld met Nijs Coppens van Hamont over de korenpacht. Pas in 1677(de molenar had al 5 jaar geen inkomsten meer van de molens) werd een uitspraak gedaan in dit proces. Op 4 augustus 1677 liet Jenne Quant (of Jacobs) onze stammoeder, haar testament optekenen. Hierin gaf ze aan haar man de toelating om haar eigen erfgoederen te ogen verkopen enerzijds om schulden weg te werken, anderzijds om van te leven. Voor de andere zonen was blijkbaar niets voorzien. De oudste zoon had volgens het eerstgeboorterecht de keuze van het huis. Voor de nog ongehuwde dochter Marie was een koe gereserveerd, een bed en een malder rogge, hetgeen haar andere dochter, Lijs,bij haar huwelijk had meegekregen. Onze stammoeder zei eveneens 5 1/4 pattacons schuldig te zijn aan Jan Exelmans van St Huibrechts-Lille voor "geleverde waeren". Ze had dus handel gedreven. De 19e september van datzelfde jaar stierf Jenne Jacobs (Quant). Ze leit haar man, intussen 75 jaar oud, achter. Na het huwelijk van zijn dochter Marie, enkele jaren later, kwam Hendrick Quant nog maar alleen te staan. In het jaar 1678 werdt Hamont dan weer ingenomen door de Spanjaarden. In 1679 leende Hendrick Quant 100 gulden van een zekere Thijs Thijs. Op 25 november 1693 bleek dit bedrag nog niet terugbetaald te zijn. Voor de schepenbank van Grevenbroek, zetelend in Hamont, werd op 12 januari 1695 een spaciale regeling getroffen. Hendrick Quanten, zo blijk uit de akte, "genoemen sijnde tot eenen ovrgroeten ouderdom van ontrent 93 jaeren was niet meer bekwaam om nog iets te kunnen "winnen", waardoor de reeds "ettelijke"jaren openstaande schulden niet afgelost konden worden. Daarom werd er besloten om twee stukken eigendom te verkopen. Deze verkoop vond op 5 februari 1695 plaats ten huize Peter Eijcken (de Posthoorn) na drie publicaties op de kerkdeur. De hoeve op "den Lindebergh"(de Bergwijk herinnert hier nu nog aan) werd verkocht voor 650 gulden. Een beemd in "de Eijckener"bracht 225 gulden op. Hier mee werden de schulden en intresten van Thijs Thijs 224 gulden en doctor Mathiae 220 gulden afgelost. Volgens een akte van 9 maart 1695 lijkt nog niet alle leed geleden te zijn. Weer schrijven de schepenen dat Hendrick Quanten "door sijnen overgrooten ouderdom van drij en negentig iaren teelmael caduc"was en daardoor ook niet in staat was om de nodige reparaties te doen aan zijn huis. Er werd nieuw een akkoord opgemaakt. Een der kinderen moest bij Hendrick in komen wonen en vader verzorgen en instaan voor "cost, dranck, lynnen ende wollen". Na de door van Hendrick Quanten zou hier bij de deling, als gelijkmatig verdeelde last onder de kinderen, rekening mee gehouden worden. Dochter Elisabeth werd dan de verzorgster van haar vader....die nog bijna 10 jaar leefde. Hij maakte het dus mee dat in zijn honderste levensjaar het kasteel van Grevenbroek werd belegerd en verwoest. Op 27 februari 1705 overleed Hendrick Dirickx, voorzien van de laatse sacrementen. Hij moet dan ongeveer 103 jaar oud geweest zijn!!! Deze hoge ouderdom was zeer uitzonderlijk, zeker voor die tijd. Hij heeft in zijn leven vele besmettelijke ziekten, zelfs van melaatsheid vonden we div. meldingen, oorlogen en hongersnoden doorstaan. En dan spreken we nog niet over de gebrekkige hygiene en beperkte medische kennis. Op 6 mei 1705 werden de erfgoederen na de "dood van Hendrick Quanten"gereleveerd of vrijgemaakt voor verdeling. Twee weken later, op 20 mei, werden al deze goederen toevertrouwd aan Lijsken Quanten in ruil "voor haeren getrouwen dienst en voor het onderhalt aen haeren vader in sijnen hooghen ouderdom" Gemeenschappelijke stamouders van Quanten/Kwanten: 1.1 Dirck de Ketelaer alias Smeets, ketelapper, geboren circa 1570, overleden voor 1632. De schepenboeken van Grevenbroek verduidelijken het beroep van ketellapper in het testament van Jan Dieryckx alias Faber op 4 november 1626: "Dieryck de Ketelaer verclaert dat faber hem schuldig is gebleven drije guldens van ketels" Gehuwd met Aleijdis (Ael) Deliën (Smets) geboren circa 1575, overleden 17-08-1655 te Hamont. Uit dit huwelijk: Hendrick Dirix (Quant) geboren circa 1602 te Hamont, overleden op 27-02-1705 te Hamont Gehuwd met Johanna (Jehen Jenne) Jacobs, overleden op 19-09-1677 te Hamont Catrijn (Trijn) Dircx (ketelers) Gehuwd met Peter Coppen. Zij woonde in Heeze Magareta (magriet) de Ketelaer. Gehuwd met Willem Janssen Vossemans. Verbleven in Rotterdam Frans Diricx (Grevenbrouck). Gehuwd met Catharina Jans. Woonde een tijd in Rotterdam, later in Heinsberg (Duitsland). Jan Dircx Aleidis Dircx Maria Dircx Joanna (jenne) Dircx Gehuwd met Jacob Dielis (den Ketelaer) Dit is de eerste generatie, latere generaties zijn terug te vinden op de stamboompagina.
Boeknummer:01729 Titel: Afstammelingen van de Familie Quanten-Kwanten. Auteur(s):Tijskens G. ;Van de Sijpe Luk Verschijningsjaar:2000 Medium:BrochureVolgnummer:105Aantal pagina's:48Uitgegeven door:D Goede Stede Hamont Collectie:Limburg Steden en GemeentenOnderwerp